Een bron van inspiratie om de internationale dimensie in het curriculum te onderzoeken is het werk van Betty Leask van de University of South Australia (meer informatie: zie hier) Leask definieert internationalisering van het curriculum als : “The incorporation of international and intercultural dimensions into the content of the curriculum as well as the teaching and learning arrangements and support services of a program of study” (Leask, 2009) De definitie van Leask impliceert verder dat een geïnternationaliseerd curriculum:
- de internationale/interculturele competenties definieert: de kennis, vaardigheden en het zelfbewustzijn die ze nodig hebben om efficiënt als burgers en professionals in een mondiale samenleving te participeren, een samenleving die gekenmerkt wordt door snelle veranderingen en een toenemende diversiteit
- deze competenties systematisch doorheen de opleiding ontwikkelt
- studenten zal betrekken bij internationaal geïnspireerd onderzoek en culturele en taalkundige diversiteit
- zal verder gaan dan de traditionele grenzen en heersende paradigma's en zal de studenten voorbereiden om met onzekerheid te gaan, door het openen van hun geest en het ontwikkelen van hun vermogen om zowel creatief als kritisch te denken,
- een degelijke assessment inricht zowel van de evolutie van studenten op het domein van deze internationale / interculturele competenties als van de uiteindelijke beheersing van deze competenties
- gecombineerd wordt met een geïnternationaliseerde campuscultuur en geïnternationaliseerd informeel curriculum
Leask ontwikkelde in haar onderzoekswerk een vragenlijst om de internationale dimensie in het curriculum bloot te leggen. De vragenlijst gaat in op de context waarin het opleidingsprogramma wordt onderwezen, evenals individuele elementen van het curriculum, zoals inhoud, beoordeling en hoe de onderwijs- en leertrajecten worden georganiseerd. Respondenten worden gevraagd om de verschillende aspecten van hun programma op een continuüm aan te duiden, zoals hieronder in het voorbeeld te zien is, met behulp van de descriptoren als leidraad. Leask plaatst een geïnternationaliseerd curriculum uitdrukkelijk in een bredere context: niet alleen het formele curriculum, maar ook het informele curriculum, extra-curriculaire activiteiten en ondersteunende diensten, maken deel uit van de internationale dimensie in het curriculum.
Wat we echter nog misten bij Leask waren enkele elementen van ‘een krachtige leeromgeving’. Haar vragenlijst voor docententeams polst veel naar de culturele laag van opleidingsonderdelen en een discipline en (inter-) culturele ervaringen en inzichten van studenten en docenten, terwijl wij ook meer geïnteresseerd zijn in elementen van een ‘krachtig’ competentiegericht curriculum in de context van het Vlaamse Hoger onderwijs, die nog specifieker aangeven dat alle internationale competenties volgens het ICOM-model systematisch doorheen de opleiding ontwikkeld worden.
Dit bracht ons bij een tweede bron waarop we ons baseerden: de ‘Inspiratiegids voor een competentiegerichte opleiding’ (Garant, 2008), output van een eerder Onderwijsontwikkelingsfonds Project. Deze gids reikte ons verschillende benaderingen aan om aan de slag te gaan omtrent internationalisering van een competentie gerichte hoger onderwijsopleiding: een zelfevaluatiegedeelte, een waarderend onderzoek en inspiratievragen in functie van verdere dialoog in de opleiding. Naast een zelfevaluatiegedeelte, beschouwen we de integratie van een waarderend onderzoek in ons instrument als een meerwaarde omdat we opleidingen uitdrukkelijk stimuleren tot het ontdekken wat ze al goed doen en wat ze nog zouden kunnen doen (good practices) op het vlak van internationalisering van het curriculum. Ten tweede verschaft deze Inspiratiegids vooral handvaten om te werken rond diverse componenten van een curriculum en opleiding (visie, competentieprofiel, feedback,…), hetgeen we terugvinden in de literatuur op het vlak van internationalisering van het curriculum.
Deze twee inspiratiebronnen leidde tot het OOF ICOM opleidingsleiding-instrument, dat voor elk van de vijf competentievelden de volgende vragen stelt:
- In welke mate is er een draagvlak in het docententeam voor de ontwikkeling van deze cluster van competenties bij de studenten?
- In welke mate is ontwikkeling van deze cluster van competenties beschreven in de opleidingsvisie?
- In welke mate maakt ontwikkeling van deze cluster van competenties deel uit van het competentieprofiel van de opleiding?
- In welke mate organiseert de opleiding initiatieven en activiteiten buiten de (geplande activiteiten van) de opleidingsonderdelen op het vlak van ontwikkeling van deze cluster van competenties?
- In welke mate is ontwikkeling van deze cluster van competenties vertaald in een leerlijn in de opleiding?
- In welke mate bevat het curriculum activiteiten en initiatieven waarbinnen studenten reflecteren over hun ontwikkeling op het vlak van ontwikkeling van deze cluster van competenties?
- In welke mate krijgen studenten feedback op hun groei wat betreft ontwikkeling van deze cluster van competenties?
Daarnaast worden de respondenten gevraagd om per subdomein een good practice binnen hun opleiding te beschrijven.
U kunt zelf het instrument digitaal invullen om een beeld te krijgen van de vragenlijst. U kunt dat doen door deze link te volgen. Doorgaans worden de vragen in groep doorlopen en bediscussieerd. U kan ons contacteren om daartoe de documenten op te vragen.
Een rapportage wordt enkel geschreven op basis van de twee ingevulde opleidingsinstrumenten.